Klokkenluidersregeling

Regeling omgaan met het melden van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid bij de RDW.

Gelet op het belang dat de RDW hecht aan het voeren van een deugdelijk integriteitsbeleid en, als onderdeel daarvan, aan een goed klokkenluidersbeleid, gelet op het instemmende besluit van de Ondernemingsraad d.d. 30 juni 2016;

Hoofstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  1. In deze regeling wordt verstaan onder:
  • a. werknemer: degene die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht of heeft verricht dan wel degene die anders dan uit dienstbetrekking arbeid verricht of heeft verricht;
  • b. werkgever: de RDW, welke krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten dan wel anders dan uit dienstbetrekking arbeid laat verrichten of heeft laten verrichten;
  • c. vermoeden van een misstand: het vermoeden van een werknemer, dat binnen de organisatie waarin hij werkt of heeft gewerkt of bij een andere organisatie indien hij door zijn werkzaamheden met die organisatie in aanraking is gekomen, sprake is van een misstand voor zover:

1e. het vermoeden gebaseerd is op redelijke gronden, die voortvloeien uit de kennis die de werknemer bij zijn werkgever heeft opgedaan of voortvloeien uit de kennis die de werknemer heeft gekregen door zijn werkzaamheden bij een ander bedrijf of een andere organisatie, en

2e. het maatschappelijk belang in het geding is bij:
i. de (dreigende) schending van een wettelijk voorschrift, waaronder een
(dreigend) strafbaar feit,
ii. een (dreigend) gevaar voor de volksgezondheid,
iii. een (dreigend) gevaar voor de veiligheid van personen,
iv. een (dreigend) gevaar voor de aantasting van het milieu,
v. een (dreigend) gevaar voor het goed functioneren van de organisatie
als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten,
vi. een (dreigende) schending van andere regels dan een wettelijk
voorschrift,
vii. een (dreigende) verspilling van overheidsgeld,
viii. (een dreiging van) het bewust achterhouden, vernietigen of
manipuleren van informatie over de onder i t/m vii hierboven
genoemde feiten;
  • d. vermoeden van een onregelmatigheid: een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van een onvolkomenheid of ongerechtigheid van algemene, operationele of financiële aard die plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de 'Regeling omgaan met het melden van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid bij de RDW en zodanig ernstig is dat deze buiten de reguliere werkprocessen valt en de verantwoordelijkheid van de direct leidinggevende overstijgt;
  • e. adviseur: een persoon die uit hoofde van zijn functie of ambt een geheimhoudingsplicht heeft en die door een werknemer in vertrouwen wordt geraadpleegd over een vermoeden van een misstand;
  • f. vertrouwenspersoon: degene die door de directie als zodanig is aangewezen;
  • g. adviespunt klokkenluiders: het adviespunt dat is ingesteld bij het Tijdelijk besluit Commissie advies- en verwijspunt klokkenluiden (zie Staatsblad 2011, 427 en Staatsblad 2015, 202);
  • h. afdeling advies van het Huis voor Klokkenluiders: de afdeling advies van het Huis, bedoeld in artikel 3a, lid 2, wet Huis voor Klokkenluiders;
  • i. melding: de melding van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid op grond van deze regeling;
  • j. melder: de werknemer die een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid heeft gemeld op grond van deze regeling;
  • k. directie: degenen die als ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet ingevolge artikel 4f van de Wegenverkeerswet 1994 als zodanig zijn aangesteld door de raad van toezicht en die zijn belast met de dagelijkse leiding van de RDW;
  • l. raad van toezicht: het orgaan als bedoeld in artikel 4l van de Wegenverkeerswet 1994 dat toeziet op de werkzaamheden van de directie en die met raad terzijde staat;
  • m. commissie: de commissie integriteit RDW welke door de directie is belast met het onderzoek naar de misstanden en onregelmatigheden;
  • n. externe instantie: de instantie die naar het redelijk oordeel van de melder het meest in aanmerking komt om de externe melding van het vermoeden van een misstand bij te doen;
  • o. externe derde: iedere organisatie of vertegenwoordiger van een organisatie die naar het redelijk oordeel van de melder in staat mag worden geacht direct of indirect de vermoede misstand te kunnen oplossen of doen oplossen;
  • p. afdeling onderzoek van het Huis voor Klokkenluiders: de afdeling onderzoek van het Huis, bedoeld in artikel 3a, lid 3, wet Huis voor Klokkenluiders;
  • q. adviespunt integriteit: expertisecentrum op het gebied van integriteit dat binnen de RDW informatie, advies en voorlichting geeft over integriteit en ondersteuning bieden bij mogelijke vervolgstappen aan degene die een vermoeden heeft van een mogelijke misstand of onregelmatigheid.
  • r. meldpunt integriteit: centraal meldpunt waar meldingen van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid binnen de RDW worden geregistreerd.

2. Daar waar in deze regeling de hij-vorm wordt gebruikt, dient mede de zij-vorm vorm te worden gelezen.

Artikel 2. Informatie, advies en ondersteuning voor de werknemer

  1. Een werknemer kan een adviseur in vertrouwen raadplegen over een vermoeden van een misstand.
  2. In overeenstemming met lid 1 kan de werknemer het adviespunt integriteit verzoeken om informatie, advies en ondersteuning inzake het vermoeden van een misstand of onregelmatigheid.
  3. In overeenstemming met lid 1 kan de werknemer de vertrouwenspersoon verzoeken om informatie, advies en ondersteuning inzake het vermoeden van een misstand of onregelmatigheid.
  4. In overeenstemming met lid 1 kan de werknemer ook de afdeling advies van het Huis voor Klokkenluiders verzoeken om informatie, advies en ondersteuning inzake het vermoeden van een misstand.

Hoofdstuk 2 De commissie integriteit RDW

Artikel 3

  1. Er is een commissie integriteit RDW.
  2. De commissie heeft tot taak een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid die bij het meldpunt integriteit is gemeld, te onderzoeken en de directie in kennis te stellen van de resultaten van dat onderzoek.
  3. De commissie verricht haar taak onafhankelijk en onpartijdig en laat het onderzoek niet uitvoeren door personen die mogelijk betrokken zijn of zijn geweest bij de vermoede misstand of onregelmatigheid.

Artikel 4

  1. De commissie bestaat vijf leden, onder wie een externe voorzitter. Voorts kunnen een plaatsvervangend voorzitter en plaatsvervangende leden worden benoemd. De plaatsvervangend voorzitter wordt uit de leden benoemd.
  2. De leden en de plaatsvervangende leden worden door de directie benoemd en ontslagen. Zij worden benoemd door voor een periode van ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden.
  3. De werkgever zal de leden van de commissie die in dienst zijn van de werkgever niet benadelen vanwege het uitoefenen van de in deze regeling beschreven taken.

Artikel 5

De commissie wordt ondersteund door een secretariaat waarvoor de middelen beschikbaar worden gesteld door de RDW.

Artikel 6

De commissie besluit bij meerderheid van stemmen.

Artikel 7

De commissie stelt een onderzoeksprotocol vast en zendt jaarlijks een overzicht van haar werkzaamheden aan de directie ten behoeve van het jaarverslag integriteit.

Hoofdstuk 3 Procedure voor het melden van een misstand of onregelmatigheid

Artikel 8. Interne melding door een werknemer van de werkgever

  1. Een werknemer met een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid binnen de RDW kan daarvan melding doen bij iedere leidinggevende die binnen de RDW hiërarchisch een hogere positie bekleedt dan hij. Indien de werknemer een redelijk vermoeden heeft dat de directie bij de vermoede misstand of onregelmatigheid betrokken is, kan hij de melding ook bij de raad van toezicht doen. De leidinggevende c.q. de raad van toezicht stuurt de melding, in overleg met de werknemer, zo spoedig mogelijk door naar het meldpunt integriteit.
  2. De werknemer kan het vermoeden van een misstand of onregelmatigheid binnen de RDW ook melden bij een vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon stuurt de melding, in overleg met de werknemer, zo spoedig mogelijk door naar het meldpunt integriteit.
  3. De werknemer kan het vermoeden van een misstand of onregelmatigheid binnen de organisatie van zijn werkgever ook rechtstreeks melden bij het meldpunt integriteit.
  4. Het meldpunt integriteit stuurt de melding onverwijld door naar de commissie.

Artikel 9. Interne melding door een werknemer van een andere organisatie

  1. De werknemer van een andere organisatie die door zijn werkzaamheden met de RDW in aanraking is gekomen kan een vermoeden van een misstand binnen de RDW melden bij het meldpunt integriteit.
  2. De werknemer van een andere organisatie als bedoeld in het vorige lid kan het vermoeden van een misstand binnen de RDW ook melden via de vertrouwenspersoon. De vertrouwenspersoon stuurt de melding, in overleg met de werknemer, zo spoedig mogelijk door naar het meldpunt integriteit.
  3. Het meldpunt integriteit stuurt de melding onverwijld door naar de commissie.

Artikel 10

Een melding laat wettelijke verplichtingen tot het doen van aangifte van strafbare feiten onverlet.

Artikel 11

  1. Voor de melding van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid is geen termijn gesteld. De commissie kan besluiten om een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid niet te behandelen indien de melding kennelijk onredelijk laat wordt gedaan.
  2. Indien een melder niet meer werkzaam is bij de RDW doet hij de melding binnen twee jaar na zijn datum van uitdiensttreding.

Artikel 12. Bescherming van de melder tegen benadeling

  1. De werkgever zal de melder niet benadelen in verband met het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand bij de RDW, een andere organisatie, of een externe instantie als bedoeld in artikel 21 lid 3.
  2. Onder benadeling als bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval verstaan het nemen van een benadelende maatregel, zoals:
    a. het verlenen van ontslag, anders dan op eigen verzoek;
    b het tussentijds beëindigen of het niet verlengen van een aanstelling voor bepaalde tijd;
    c. het niet omzetten van een aanstelling voor bepaalde tijd in een aanstelling voor onbepaalde tijd;
    d. het treffen van een disciplinaire maatregel;
    e het opleggen van een onderzoeks-, spreek-, werkplek- en/of contactverbod aan de melder of collega’s van de melder,
    f. de opgelegde benoeming in een andere functie;
    g. het uitbreiden of beperken van de taken van de melder, anders dan op eigen verzoek;
    h.het verplaatsen of overplaatsen van de melder, anders dan op eigen verzoek;
    i. het weigeren van een verzoek tot het verplaatsen of overplaatsen van de melder;
    j. het wijzigen van de werkplek of het weigeren van een verzoek daartoe;
    k. het onthouden van salarisverhoging, incidentele beloning, bonus, of toekenning van vergoedingen;
    l. het onthouden van promotiekansen;
    m. het niet accepteren van een ziekmelding, of het de werknemer als ziek geregistreerd laten;
    n. het afwijzen van een verlofaanvraag;
    o. het verlenen van verlof, anders dan op eigen verzoek;
  3. Van benadeling als bedoeld in lid 1 is ook sprake als een redelijke grond aanwezig is om de melder aan te spreken op zijn functioneren of een benadelende maatregel als bedoeld in lid 2 jegens hem te nemen, maar de maatregel die de werkgever neemt niet in redelijke verhouding staat tot die grond.
  4. Indien de werkgever jegens de melder binnen afzienbare tijd na het doen van een melding overgaat tot het nemen van een benadelende maatregel als bedoeld in lid 2, motiveert hij waarom hij deze maatregel nodig acht en dat deze maatregel geen verband houdt met het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand.
  5. De werkgever draagt er zorg voor dat leidinggevenden en collega’s van de melder zich onthouden van iedere vorm van benadeling in verband met het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand, die het professioneel of persoonlijk functioneren van de melder belemmert. Hieronder wordt in ieder geval verstaan:
    a. het pesten, negeren en uitsluiten van de melder;
    b. het maken van ongefundeerde of buitenproportionele verwijten ten aanzien van het functioneren van de melder;
    c. het feitelijk opleggen van een onderzoeks-, spreek-, werkplek- en/of contactverbod aan de melder of collega’s van de melder, op welke wijze dan ook geformuleerd;
    d. het intimideren van de melder door te dreigen met bepaalde maatregelen of gedragingen als hij zijn melding doorzet.
  6. De werkgever spreekt werknemers die zich schuldig maken aan benadeling van de melder daarop aan en kan hen een waarschuwing of een disciplinaire maatregel opleggen.

Artikel 13. Bescherming van andere betrokkenen tegen benadeling

  1. De werkgever zal de adviseur die in dienst is van de werkgever niet benadelen vanwege het fungeren als adviseur van de melder.
  2. De werkgever zal de vertrouwenspersoon niet benadelen vanwege het uitoefenen van de in deze regeling beschreven taken.
  3. De werkgever zal een werknemer die wordt gehoord door de onderzoekers niet benadelen in verband met het te goeder trouw afleggen van een verklaring.
  4. De werkgever zal een werknemer niet benadelen in verband met het door hem aan de onderzoekers verstrekken van documenten die naar zijn redelijk oordeel van belang zijn voor het onderzoek.
  5. Op benadeling van de in lid 1 t/m 5 bedoelde personen zijn artikel 12 lid 2 t/m 6 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14. Vertrouwelijke omgang met de melding en de identiteit van de melder

  1. De werkgever draagt er zorg voor dat de informatie over de melding zodanig wordt bewaard dat deze fysiek en digitaal alleen toegankelijk is voor diegenen die bij de behandeling van deze melding betrokken zijn.
  2. Al diegenen die bij de behandeling van een melding betrokken zijn maken de identiteit van de melder niet bekend zonder uitdrukkelijke schriftelijke instemming van de melder en gaan met de informatie over de melding vertrouwelijk om.
  3. Indien het vermoeden van een misstand of onregelmatigheid is gemeld via de vertrouwenspersoon en de melder geen toestemming heeft gegeven zijn identiteit bekend te maken, wordt alle correspondentie over de melding verstuurd aan de vertrouwenspersoon en stuurt de vertrouwenspersoon dit onverwijld door aan de melder.
  4. Al diegenen die bij de behandeling van een melding betrokken zijn maken de identiteit van de adviseur niet bekend zonder uitdrukkelijke schriftelijke instemming van de melder en de adviseur.

Artikel 15. Ontvangstbevestiging en doorzending van de interne melding

  1. De commissie stuurt de melder of de vertrouwenspersoon onverwijld een bevestiging dat de melding is ontvangen. De ontvangstbevestiging bevat in ieder geval een zakelijke beschrijving van de melding, de datum waarop deze is ontvangen en een afschrift van de melding.
  2. Na ontvangst van de melding informeert de commissie de persoon of personen op wie de melding betrekking heeft over de melding, tenzij daardoor een onderzoeksbelang kan worden geschaad.
  3. Indien het meldpunt de ontvangst van de melding aan de vertrouwenspersoon heeft gemeld, stuurt deze de ontvangstbevestiging door aan de melder.
  4. De commissie stelt de directie onverwijld in kennis van de melding. Indien de melding betrekking heeft op de directie stelt de commissie de raad van toezicht in kennis van de melding.

Artikel 16. Behandeling van de interne melding door de werkgever

  1. De commissie stelt een onderzoek in naar het gemelde vermoeden van een misstand of onregelmatigheid, tenzij:
    a. het vermoeden niet gebaseerd is op redelijke gronden, of
    b. op voorhand duidelijk is dat het gemelde geen betrekking heeft op een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid.
    c. De melding zoals bedoeld in artikel 11, lid 1 kennelijk onredelijk laat is gedaan.
    d. De melding niet is gedaan binnen de in artikel 11, lid 2 genoemde termijn, wanneer de melder niet meer werkzaam is bij de RDW.
  2. Indien de commissie besluit geen onderzoek in te stellen, informeert hij de melder of de vertrouwenspersoon daar zo spoedig mogelijk na de interne melding schriftelijk over. Indien de melding betrekking heeft op de directie stelt de commissie de raad van toezicht hiervan in kennis.
  3. Daarbij wordt tevens aangegeven op grond waarvan de commissie van oordeel is dat het vermoeden niet gebaseerd is op redelijke gronden, of dat op voorhand duidelijk is dat het gemelde geen betrekking heeft op een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid.
  4. De commissie beoordeelt of een externe instantie als bedoeld in artikel 21 lid 3 van de interne melding van een vermoeden van een misstand op de hoogte moet worden gebracht. Indien de werkgever een externe instantie op de hoogte stelt, stuurt de commissie de melder hiervan een afschrift, tenzij hiertegen ernstige bezwaren bestaan.
  5. De commissie informeert de melder onverwijld schriftelijk dat een onderzoek is ingesteld en door wie het onderzoek wordt uitgevoerd.
  6. De commissie informeert de personen op wie een melding betrekking heeft over de melding en over het op de hoogte brengen van een externe instantie zoals bedoeld in lid 3, tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kunnen worden geschaad.

Artikel 17. De uitvoering van het onderzoek

  1. De commissie stelt de melder in de gelegenheid te worden gehoord. De commissie draagt zorg voor een schriftelijke vastlegging hiervan, en legt deze voor ter ondertekening voor aan de melder. De melder ontvangt hiervan een afschrift.
  2. De commissie kan ook anderen horen. De commissie draagt zorg voor een schriftelijke vaststelling hiervan, en legt deze voor ter ondertekening voor aan degene die gehoord is. Degene die gehoord is ontvangt hiervan een afschrift.
  3. De commissie kan binnen de RDW alle documenten inzien en opvragen die zij voor het doen van het onderzoek redelijkerwijs nodig achten.
  4. Werknemers mogen de commissie alle documenten verstrekken waarvan zij het redelijkerwijs nodig achten dat de commissie daar in het kader van het onderzoek kennis van nemen.

Artikel 18 Rapportage, conclusies en aanbevelingen

  1. Het onderzoeksrapport wordt door de commissie vastgesteld en bevat conclusies naar aanleiding van haar bevindingen. Het rapport wordt aan de directie verstuurd en zo nodig mondeling toegelicht.
  2. De commissie kan in haar rapportage aanbevelingen doen ter voorkoming van integriteitsschendingen.
  3. De directie stelt de manager van de divisie of afdeling waar de schending zich heeft voorgedaan in kennis van de op die divisie of afdeling betrekking hebbende conclusie(s) of aanbeveling(en).
  4. De manager zoals bedoeld in lid 3, geeft binnen vier weken een reactie over opvolging van de gedane aanbevelingen aan de directie.

Artikel 19. Standpunt van de werkgever

  1. De directie stelt de melder of vertrouwenspersoon binnen twaalf weken na ontvangst van de melding door de commissie, schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden.
  2. Indien duidelijk wordt dat het standpunt niet binnen twaalf weken kan worden gegeven, informeert de directie de melder of vertrouwenspersoon daar schriftelijk over. Daarbij wordt aangegeven binnen welke termijn de melder het standpunt tegemoet kan zien.
  3. Na afronding van het onderzoek beoordeelt de directie of een externe instantie als bedoeld in artikel 21 lid 3 van de interne melding van een vermoeden van een misstand en van het onderzoeksrapport en het standpunt van de werkgever op de hoogte moet worden gebracht. Indien de werkgever een externe instantie op de hoogte stelt, stuurt hij de melder hiervan een afschrift, tenzij hiertegen ernstige bezwaren bestaan.
  4. Lid 1 t/m 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de personen op wie de melding betrekking heeft, tenzij het onderzoeksbelang of het handhavingsbelang daardoor kunnen worden geschaad.

Artikel 20. Hoor en wederhoor ten aanzien van onderzoeksrapport en standpunt werkgever

  1. De werkgever stelt de melder in de gelegenheid om binnen 14 dagen op het onderzoeksrapport en het standpunt van de werkgever te reageren.
  2. Indien de melder in reactie op het onderzoeksrapport of het standpunt van de werkgever onderbouwd aangeeft dat het vermoeden van een onregelmatigheid of misstand niet daadwerkelijk of niet deugdelijk is onderzocht of dat in het onderzoeksrapport of het standpunt van de werkgever sprake is van wezenlijke onjuistheden, reageert de werkgever hier inhoudelijk op en laat hij zo nodig een nieuw of aanvullend onderzoek instellen. Op dit nieuwe of aanvullende onderzoek zijn artikel 19 t/m 20 van overeenkomstige toepassing.
  3. Indien de werkgever een externe instantie als bedoeld in artikel 21 lid 3 op de hoogte brengt of heeft gebracht, stuurt hij ook de hiervoor bedoelde reactie van de melder op het onderzoeksrapport en het standpunt van de werkgever aan die externe instantie toe. De melder ontvangt hiervan een afschrift.

Artikel 21. Externe melding

  1. Na het doen van een interne melding van een vermoeden van een misstand, kan de melder een externe melding doen indien:
    a. de melder het niet eens is met het standpunt als bedoeld in artikel 19 en van oordeel is dat het vermoeden ten onrechte terzijde is gelegd;
    b. de melder geen standpunt heeft ontvangen binnen de termijn als bedoeld in artikel 12 lid 1 of lid 2.
  2. De melder kan direct een externe melding doen van een vermoeden van een misstand indien het eerst doen van een interne melding in redelijkheid niet van hem kan worden gevraagd. Dat is in ieder geval aan de orde indien dit uit enig wettelijk voorschrift voortvloeit of sprake is van:
    a. acuut gevaar, waarbij een zwaarwegend en spoedeisend maatschappelijk belang onmiddellijke externe melding noodzakelijk maakt;
    b. een redelijk vermoeden dat de directie binnen de organisatie van de werkgever bij de vermoede misstand betrokken is;
    c. een situatie waarin de melder in redelijkheid kan vrezen voor tegenmaatregelen in verband met het doen van een interne melding;
    d. een duidelijk aanwijsbare dreiging van verduistering of vernietiging van bewijsmateriaal;
    e. een eerdere melding overeenkomstig de procedure van dezelfde misstand, die de misstand niet heeft weggenomen;
    f. een plicht tot directe externe melding.
  3. De melder kan de externe melding doen bij een externe instantie die daarvoor naar het redelijk oordeel van de melder het meest in aanmerking komt. Onder externe instantie wordt in ieder geval verstaan:a. een instantie die is belast met de opsporing van strafbare feiten;b. een instantie die is belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift;c. een andere daartoe bevoegde instantie waar het vermoeden van een misstand kan worden gemeld, waaronder de afdeling onderzoek van het Huis voor Klokkenluiders.
  4. Indien naar het redelijk oordeel van de melder het maatschappelijk belang zwaarder weegt dan het belang van de werkgever bij geheimhouding, kan de melder de externe melding ook doen bij een externe derde die naar zijn redelijk oordeel in staat mag worden geacht direct of indirect de vermoede misstand te kunnen opheffen of doen opheffen.

Artikel 22. Intern en extern onderzoek naar benadeling van de melder

  1. De melder die meent dat sprake is van benadeling in verband met het doen van een melding van een vermoeden van een misstand, kan de directie verzoeken om onderzoek te doen naar de wijze waarop er binnen de organisatie met hem wordt omgegaan.
  2. De artikelen 16 t/m 20 zijn van overeenkomstige toepassing.
  3. Lid 1 en 2 zijn op de in artikel 13 lid 1 t/m 5 bedoelde personen van overeenkomstige toepassing.
  4. De melder kan ook de afdeling onderzoek van het Huis voor Klokkenluiders verzoeken om een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop de werkgever zich jegens hem heeft gedragen naar aanleiding van de melding van een vermoeden van een misstand.

Artikel 23. Publicatie, rapportage en evaluatie

  1. De directie draagt er zorg voor dat deze regeling wordt gepubliceerd op het intranet en openbaar wordt gemaakt op de website van de werkgever.
  2. De directie stelt jaarlijks een rapportage op over het beleid aangaande het omgaan met het melden van vermoedens van misstanden en onregelmatigheden en de uitvoering van deze regeling. Deze rapportage bevat in ieder geval:
    a. informatie over de in het afgelopen jaar gevoerde beleid aangaande het omgaan met het melden van vermoedens van misstanden en onregelmatigheden en het in het komende jaar te voeren beleid op dit vlak;
    b. informatie over het aantal meldingen en een indicatie van de aard van de meldingen, de uitkomsten van de onderzoeken en de standpunten van de werkgever;
    c. algemene informatie over de ervaringen met het tegengaan van benadeling van de melder;
    d. informatie over het aantal verzoeken om onderzoek naar benadeling in verband met het doen van een melding van een vermoeden van een misstand en een indicatie van de uitkomsten van de onderzoeken en de standpunten van de werkgever.
  3. De directie stuurt het concept voor de in het vorige lid bedoelde rapportage ter bespreking aan de Ondernemingsraad, waarna dit in een overlegvergadering met de Ondernemingsraad wordt besproken.
  4. De directie stelt de Ondernemingsraad in de gelegenheid zijn standpunt over het beleid aangaande het omgaan met het melden van vermoedens van misstanden en onregelmatigheden, de uitvoering van deze regeling, en de rapportage kenbaar te maken. De directie draagt zorg voor verwerking van het standpunt van de Ondernemingsraad in de rapportage, en legt deze verwerking ter goedkeuring aan de Ondernemingsraad voor.

Artikel 24. Inwerkingtreding regeling en intrekking vigerende regeling

  1. Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2016.
  2. Deze regeling wordt aangehaald als de regeling omgaan met het melden van een vermoeden van een misstand of onregelmatigheid bij de RDW.
  3. De Regeling tot het vermoeden van een misstand (Klokkenluidersregeling) wordt ingetrokken op moment dat onderhavige regeling inwerking treedt.

30 juni 2016
Zoetermeer,

De directie van de RDW

Heeft deze informatie u geholpen?